Het hoogste lied dat ik zo stil in mij bezing
is een gekoesterde heel intense herinnering.
Ik wijd in wakkere woelende eenzame nachten
aan jou nog mijn meest dierbare gedachten.

's Nachts heel abrupt, wild uit mijn slaap gerukt,
tast ik dan, zo alleen, woest voelend om mij heen;
ik woel en voel …..en ontdek steeds weer die lege plek
en ik besef dan ineens weer:
Nee….jij, ……jij bent er echt niet meer.

Mijn hoofd, mijn hoofd
mijn hoofd, 't lijkt wel haast verdoofd;
harde bonken met doffe dreunen
doen mij dan klaaglijk kreunen.

Maar dan ineens, als uit het niets
voel ik dan een zachte hand
die verkoelend en vertroostend
zo maar op mijn verhitte hoofd wordt geplant.

Ik zie jouw lieve gezicht weer voor mij en jij lacht
en spreekt mij toe, kalmerend en heel zacht:
"Doe maar rustig aan mijn lieve kind
want je weet het toch … ik wacht!"

En blij en zo verrukt
voel ik hoe hij een kus
zo maar op mijn voorhoofd drukt.