Luctor et emergo, ik worstel en kom boven,
dit heb ik gedaan met God, ik dacht ik kan Hem nóóit weer loven.
Ik voelde me als Jakob aan de oever van Jabbok in gevecht met God,
ik schreeuwde het uit tot Hem, woedend, gefrustreerd, houdt het nu nooit op.
Ben ik niet genoeg gevormd, gekneed als klei, wat wilt U nog meer van mij,
U bent voor mij op dit moment absoluut geen God van heel dichtbij.
Ik ging met God de strijd aan, was fel, onredelijk, raakte soms buiten zinnen,
en opnieuw moest ik erkennen, ik ga net als Jakob deze strijd niet winnen.
En God zei: Ik kende je naam al voordat jij geboren werd, Ik weefde je in de moederschoot,
Ik ben God en jij bent mens, Ik ben almachtig en onvoorstelbaar groot.

Ik legde mij ten ruste, ik was uitgeput, het vechten werd te zwaar,
en God gaf mij de rust en vrede en zei Ik begrijp je wel, echt waar.
Ga nu maar slapen, laat de onrust los en geef het vechten op,
jij gaat dit gevecht van Mij niet winnen, maar samen halen wij de top.
Het komt echt goed, vertrouw Mij maar en wordt verdriet en angst te groot
roep en schreeuw en huil maar, Ik hoor je rauwe kreten wel, Ik ken je nood.
Ik geef je moed en kracht om op te staan en door te gaan met leven,
ja, ook gevuld met strijd, maar als je stand houdt ontvang je de overwinningszegen.
Eeuwig leven, daar is geen verdriet meer, angst en pijn,
daar is vrede, vreugde, zul je voor altijd veilig bij mij Thuis zijn.