Koningin:
Al ben ik koningin en rijk,
mijn hart is onvoldaan.
‘t Verhaal gaat dat een wijze vorst,
met mensen is begaan!

God:
Ik ben de God van Israël
en Salomo mijn knecht.
Ik gaf hem wijsheid, pracht en praal,
bij hém kan je terecht!

Koningin:
Ik ben op reis met groot gevolg,
geen prijs is mij te hoog.
‘k Heb zóveel vragen in mijn hart,
op hém richt ik mijn oog!

God:
Die koning is een héél zwak beeld
van Hem, die komen moet.
Wie naar Hém vraagt en Hem aanbidt,
deelt in Zijn overvloed!

Koningin:
Ik zie de Koning in Zijn schoonheid,
op wijsheid toegelegd.
Men roemde Hem, zelfs in mijn land,
de helft werd niet gezegd!

1 Koningen 10:1-13 – Jesaja 33:17
Matthéüs 12:42