Heere, ik zou U willen vragen:
mag ik lofoffers voor U branden,
hier, in mijn aardse levensdagen,
die tijden, Heer, zijn in Uw handen

U bent de Heer van alle dingen,
Uw schepping, Heer, is rondom mij;
de zon, de maan, de sterren zingen
Uw luister, Heer, U bent nabij

de schoonheid van de jaargetijden,
de blijheid die de flora geeft,
met bloemen, geurend in de weiden,
de fauna, die rondom ons leeft:

’t bezingt Uw grootheid, Heer der Heeren
Die het heelal in handen heeft;
te zijn met U, is mijn begeren,
U, Die ons eeuwig leven geeft

Die mijn tekorten wil vergeven,
Die Zelf mijn schulden heeft betaald:
op Golgotha gaf U Uw leven,
Uw Godd’lijk recht had dat bepaald

tot U mag ik steeds wederkeren;
mijn aardse tijd wordt eeuwigheid:
laat voor mij opgaan, Heer der Heeren,
Uw Zonne der Gerechtigheid

bij U, Heer, in die Dag der Dagen,
zal ik lofoffers voor U branden,
bij U, om ’t eeuwig welbehagen;
mijn tijden, Heer, zijn in Uw handen

bij Psalm 29, en Psalm 33